Inwonende kinderen worden niet automatisch medehuurder. Alleen een echtgenoot of geregistreerd partner van de huurder is automatisch medehuurder. Indien de huurovereenkomst met de oorspronkelijke huurder eindigt, wordt de medehuurder automatisch hoofdhuurder.
Als iemand inwoont bij een huurder, bijvoorbeeld een kind van de huurder, dan wordt die persoon niet beschouwd als medehuurder. Wel kan hij het medehuurderschap aanvragen. Er moet dan zijn voldaan aan een aantal voorwaarden. Een belangrijke voorwaarde is dat de inwoner samen met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding moet hebben. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt heeft een kind van 35 jaar of ouder die nog steeds bij zijn ouders inwoont niet automatisch recht op het medehuurderschap.
De casus
Dit is op 17 januari 2014 weer eens bevestigd door een uitspraak van de Hoge Raad. In deze zaak ging het om een woning die werd bewoond door een moeder met haar zoon. Nadat de moeder op 94-jarige leeftijd overlijdt, vordert de 59-jarige zoon voortzetting van de huurovereenkomst. Aan zijn vordering heeft hij ten grondslag gelegd dat hij en zijn moeder een duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd.
Beoordeling rechter
De Hoge Raad was echter van oordeel dat er geen sprake was van een gemeenschappelijke huishouding. Hoewel de zoon na zijn meerderjarig worden nog 38 jaar in zijn ouderlijk huis is blijven wonen, hij klusjes deed, met zijn moeder dingen ondernam en ook voor zijn moeder zorgde toen haar gezondheid achteruitging, speelden deze omstandigheden volgens de Hoge Raad geen doorslaggevende rol.
Meer betekenis werd toegekend aan het feit dat de zoon niet financieel aan het huishouden had bijgedragen en dat hij zich jarenlang door zijn moeder had laten verzorgen. De algehele indruk was dat de zoon feitelijk steeds het kind in huis was gebleven. De relatie met zijn moeder werd –door een gebrek aan wederkerigheid– niet gekenmerkt als een gemeenschappelijke huishouding.
Met deze uitspraak bevestigt de Hoge Raad de relatief strikte lijn in de jurisprudentie ten aanzien van het begrip ‘duurzame gemeenschappelijke huishouding’. Ook volgt uit deze uitspraak dat de beslissing of er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding in hoge mate afhangt van de feiten.