Onlangs stonden wij – een keer – een huurster bij in een procedure tegen een woningcorporatie. In die zaak ging het om een renovatie van een woningcomplex, waarvan de woningcorporatie vond dat deze in bewoonde staat kon worden uitgevoerd. De corporatie betoogde dat het voor de huurders niet nodig was om te verhuizen en er dus geen recht bestond op een verhuiskostenvergoeding.
Dat vonden wij niet terecht. De betreffende huurster had meerdere chronische ziekten (ADHD/ADD, borderline, COPD, astma, fybromyalgie, smetvrees en hoogtevrees) en de renovatie was voor haar dusdanig ingrijpend dat het noodzakelijk was dat zij verhuisde. Ook had de huurster gedurende de renovatiewerkzaamheden enkel de beschikking over een chemisch toilet en de woning was door de uit te voeren werkzaamheden zo stoffig dat de meubels in de woning moesten worden afgedekt. Ondanks dat de renovatiewerkzaamheden maar twee weken in beslag zouden nemen, leidden de renovatiewerkzaamheden tot een dusdanige inperking van het woongenot dat van huurster niet kon worden verlangd dat zij daar zou blijven wonen (nog los van haar bijzondere persoonlijke omstandigheden).
Recht op verhuiskostenvergoeding
Uiteindelijk zorgde de corporatie ervoor dat de huurster tijdelijk naar een wisselwoning kon verhuizen. Omdat de corporatie tot geen enkele vergoeding bereid was, hebben we besloten om bij de kantonrechter te Amersfoort de forfaitaire verhuiskostenvergoeding van € 5.857 te vorderen.
De woningcorporatie stelde zich in de rechtszaak onder meer op het standpunt dat – indien al sprake zou zijn geweest van een noodzakelijke verhuizing – de huurster afstand zou hebben gedaan van haar recht op een verhuiskostenvergoeding, omdat zij had aangegeven akkoord te gaan met de renovatie. Door haar akkoordverklaring zou de huurster (impliciet) afstand hebben gedaan van haar recht op een verhuiskostenvergoeding. Naar onze mening was dit standpunt van de woningcorporatie niet juist.
Ook de kantonrechter was die mening toegedaan. De rechter oordeelde dat een huurder ook recht heeft op een verhuiskostenvergoeding indien dat niet als zodanig in het renovatievoorstel is opgenomen. Dit zou volgens de kantonrechter slechts anders zijn, indien de huurster expliciet afstand had gedaan van de verhuiskostenvergoeding. Dat was in het onderhavige geval niet zo. De kantonrechter wees de minimum verhuiskostenvergoeding van € 5.857 dan ook toe.
Invloed van persoonlijke omstandigheden huurder
Het is voor een woningcorporatie van groot belang om goed in het oog te houden wanneer een verhuiskostenvergoeding verschuldigd is of kan zijn. Dit hangt dus niet alleen af van de aard van de renovatie, maar ook van eventuele bijkomende andere omstandigheden die niet zozeer betrekking hebben op de renovatie zelf, maar op de huurder(s). Bij een voorgenomen renovatie zal een verhuurder dan ook een goed beeld moeten hebben van de persoonlijke omstandigheden van de huurders die daardoor geraakt zullen worden. Daarmee kan op voorhand een betere inschatting gemaakt worden of huurders uiteindelijk aanspraak kunnen maken op een verhuiskostenvergoeding.