Veel gemeenten hebben te kampen met het probleem van ‘landjepik’: het onvrijwillig verliezen van grond door verjaring. Dit kan – kort gezegd – omdat de wet bepaalt dat wie zich gedurende twintig jaar als bezitter gedraagt van een bepaalde strook grond (en deze bezitspretentie moet blijken uit de uiterlijke omstandigheden), hij daarmee ook het eigendom verkrijgt van de strook grond. De gemeente kan de strook grond na twintig jaar niet meer terugvorderen van de inbezitnemer.
Is landjepik voorbij?
Op 24 februari 2017 heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen voor deze verjaringspraktijk. De Hoge Raad geeft in dit arrest aan, dat een eigenaar van een stuk grond die zijn perceel door inbezitneming en verjaring is kwijtgeraakt aan een bezitter te kwader trouw, deze grond als schadevergoeding in natura terug kan vorderen op grond van onrechtmatige daad. Naar aanleiding van dit arrest zijn er veel juristen die menen dat gemeenten hiermee een krachtig en doeltreffend instrument hebben om landjepik te voorkomen of terug te draaien. Is dat ook zo?
Nuancering
Het arrest van de Hoge Raad impliceert dat de voormalige grondeigenaar (vaak een gemeente) zijn stuk grond op basis van onrechtmatige daad als schadevergoeding terug kan vorderen van degene die door verjaring eigenaar is geworden van het stuk grond. Deze vordering op grond van onrechtmatig handelen zal echter niet altijd succes hebben. Sterker nog, er valt veel voor te zeggen om aan te nemen dat deze vordering waarschijnlijk alleen zal slagen tegen een inbezitnemer die wist dat de strook grond niet zijn eigendom was. Deze was op het moment van inbezitneming namelijk te kwader trouw en dat kan als onrechtmatig handelen worden getypeerd.
Het probleem is bovendien dat in veel gevallen de verjaringstermijn van twintig jaar niet altijd wordt voltooid door de oorspronkelijke inbezitnemer (die te kwader trouw kan worden verondersteld), maar door een opvolgend eigenaar die niet beter wist dan dat de betreffende strook grond bij zijn eigendom hoorde. Op grond van de uiterlijke omstandigheden kon en mocht hij aannemen dat de strook grond behoorde bij het perceel dat hij van de oorspronkelijke inbezitnemer heeft gekocht (of geërfd). Deze opvolgende eigenaar valt daarom geen onrechtmatig handelen te verwijten, zodat de onrechtmatige daadsactie van de gemeente tegen deze opvolgende eigenaar waarschijnlijk ook niet zal slagen. Ook de opvolgende eigenaar die na de verjaringstermijn van twintig jaar de oorspronkelijke inbezitnemer of diens rechtsopvolger opvolgt, kan geen onrechtmatig handelen worden verweten, zodat ook in dit geval de oorspronkelijke eigenaar achter het net vist.
Conclusie
Het arrest van de Hoge Raad zal gemeenten zeker soelaas bieden in situaties waarin de oorspronkelijke inbezitnemer de gemeente aanspreekt tot medewerking aan het overschrijven van de eigendom met betrekking tot de in bezit genomen strook grond. De gemeente kan dan een tegenvordering instellen strekkende tot medewerking van de inbezitnemer aan teruglevering van de strook grond op basis van diens onrechtmatig handelen. In situaties waarin de oorspronkelijke inbezitnemer is opgevolgd door een ander lijkt van onrechtmatig handelen van die derde geen sprake te zijn en staat de gemeente alsnog met lege handen. Zo bezien moet het effect van het arrest van de Hoge Raad wel sterk worden genuanceerd.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met René Boekhoff.
Bron: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2017:309