Het is zo langzamerhand wel bekend dat het telen van hennep in een huurwoning een erg riskante bezigheid is. Was het zo’n tien jaar geleden nog maar de vraag of de rechter de huurovereenkomst zou ontbinden, tegenwoordig valt het doek voor de huurder al snel. Met name onder invloed van de strenge jurisprudentie van gerechtshoven, hebben lagere rechters nog maar weinig armslag. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties kunnen huurders nog de dans ontspringen.
Wat de laatste tijd opvalt is dat ook ontruimingen in kort geding steeds meer worden toegewezen. Tot voor kort waren kort gedingen in de meeste gevallen gedoemd te mislukken. Het doorslaggevende argument was dat de verhuurder geen spoedeisend belang meer heeft bij een ontruiming in kort geding (vooruitlopend op een uitspraak van de bodemrechter). De hennepplantage was immers al opgeruimd en voor het gehuurde en de woonomgeving waren er dan ook geen bijzondere risico’s meer. Toch lijkt in dit opzicht een kentering gaande.
Het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft in 2014 beslist dat een verhuurder in hennepzaken wel degelijk een spoedeisend belang kan hebben bij een ontruiming in kort geding. Dit zou dan zitten in het feit dat een verhuurder bij handhaving van zijn zero-tolerance beleid belang heeft bij “lik-op-stuk”, wat een extra afschrikwekkende werking heeft op andere huurders. Het gerechtshof vond dit argument in beginsel voldoende spoedeisend voor een ontruiming in kort geding. Steeds meer lagere rechters volgen dit voorbeeld, zij het vooralsnog schoorvoetend. Veel kortgedingrechters zijn nog steeds terughoudend. Voor de recht-toe-recht-aan zaken met weinig bijzonderheden lijkt een kort geding kansrijk te zijn. Zodra de bijzondere (psychische) omstandigheden aan de zijde van de huurder groter zijn en/of de verhuurder zijn zero-tolerance beleid niet of onvoldoende heeft vorm gegeven of gepubliceerd, kan een kort geding voor de verhuurder nog steeds uitlopen op een teleurstelling.