Het arrest van de Hoge Raad maakt duidelijk dat een schotelantenneverbod niet zonder meer in strijd is te achten met het grondrecht van artikel 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting). De rechter behoort aan de hand van een belangenafweging te beoordelen of een schotelantenneverbod nu wel of niet een inbreuk vormt op dit grondrecht. De veel gehoorde argumenten van de verhuurder dat schotelantennes ontsierend en stigmatiserend zijn, acht de Hoge Raad nog steeds van groot belang. Het belang van de huurder op de vrije ontvangst van signalen dient echter ook gerespecteerd te worden. In dat kader dient te worden bezien welk bijzonder belang de huurder heeft bij de informatie die hij via de schotelantenne wenst te ontvangen en of er voor hem misschien voldoende gelijkwaardige alternatieven bestaan om de gewenste of vergelijkbare informatie te verkrijgen.
De conclusie is dan ook dat schotelantenneverboden rechtsgeldig zijn en nog steeds kunnen worden gehandhaafd. Wel zal de verhuurder bij iedere aanvraag om plaatsing van een schotelantenne niet kunnen volstaan met een afwijzing zonder meer, maar zal hij van geval tot geval moeten beoordelen op basis van de door huurder verstrekte gegevens (over noodzaak en alternatieven), of het verbod ook ten aanzien van deze huurder kan worden gehandhaafd. Als de verhuurder in een enkel geval dan toch nog de plaatsing van een schotelantenne dient toe te staan, hoeft dat overigens nog niet te betekenen dat de huurder volledig vrij is bij het plaatsen van de schotelantenne. De verhuurder mag voorwaarden stellen aan de keuze van de (omvang van de) schotel en de plaats en de wijze van bevestiging, zij het dat deze voorwaarden geen inbreuk mogen betekenen op het inmiddels erkende recht van informatievergaring van de huurder.